donderdag 10 december 2009

Met MISTER AGONG MUNING op zoek naar de PURA DALEM GANDA LANGU in het dorpje TENGKULAK













































In Tengkulak stoppen we bij een mini marktje. Zowel links als rechts van de weg een tempel.

Op de tempel naast de wantilan het bordje: Pura Dadia Warga Pulesari.

Eigenlijk weet ik in het geheel niet waarnaar wij hier aan het zoeken zijn.

Is het soms deze tempel of is het die aan de overkant? Ik maak voor de zekerheid al gauw maar wat fotootjes, terwijl Catharina, Henk en Fifi zich met sarongs omgorden en Cerick gaat informeren.


Henk kijkt me aan. Ja het is ook om toestemming te krijgen. De Balische procedure.


Cerick krijgt geen uitsluitsel en hij en Mister Muning stappen in de auto om het elders te gaan vragen.

Wij wachten af in de “wantilan’ langs de straat. Op het marktje koop ik een trosje bananen.


Na een tiental minuten keren onze reisleiders terug met een jongeman in het zwart op een brommer. En dan blijkt dat we daar helemaal niet moeten zijn.

Er wordt gebaard dat we het steegje in moeten naast de wantilan.


De jongeman op de brommer gaat voorop en vraagt of ik er zin in heb bij hem achterop te gaan. Nou dat laat ik mij niet twee keer zeggen, ondanks de onhandige sarong in dit soort omstandigheden. Maar Balische mensen kunnen het, dus waarom ik niet.

Net als een cameraman in de Tour de France laat ik achterop gezeten mijn cameraatje lopen.

“The Real Bali”.

Cerick en de anderen in de auto achter ons aan.


De jongeman stopt bij een kleine warung aan de linkerkant. Hij richt zich tot een andere jongeman met ontbloot bovenlichaam. Die loopt naar achter om zich daar in een t-shirt te hijsen en een sarong te omgorden.

Hij gaat dus ook mee.


En ik word steeds nieuwsgieriger naar wat ons te wachten staat. Dit is duidelijk weer zo’n Muning ideetje.


Niet al te ver daarvandaan loopt het weggetje dood en moeten we te voet een piepsmalle brug over van vijf planken breed, waarvan alleen de middelste twee er betrouwbaar uitzien, maar evengoed lekker wiebelen als we ons eroverheen wagen.


Gelukkig is er wel een stang, waar je je aan één kant aan kunt vasthouden.

Diep beneden ons de rivier.


De overkant bereikend, komen we uit in de zonovergoten rijstvelden.


Als we rechts het tempeltje ontwaren, slaakt Catharina een grote ooooh.


Cerick, die bij de auto is gebleven, fluistert me nog gauw even in dat de tempel die we gaan zien in relatie staat met Goa Gajah en dat er zich “dingen” bevinden, die iets met Holland te maken zouden hebben, maar waarschijnlijk alleen bij een “celebration” worden getoond.


Hier en daar wat restanten van beelden.

Ik sta stil bij iets ronds, vrij kort en plat “afgesneden”.


‘Lingam,’ voegt één van de jongemannen mij toe, die mij nieuwsgierig daarnaar ziet staren.

Wel een hele korte piemel dan, denk ik, maar wel dik.


We lopen er wat rond, totdat de priester verschijnt.

Een “mangku”, die gelijk een joyeuse indruk maakt. Halverwege de veertig.

Al snel is hij in druk gesprek met Mister Muning, die me om een papiertje en pen komt vragen.

De “mangku” schrijft er zijn gegevens op:

Nama: Jro Mangku Ny. Ardana


De tempel is de Pura Dalem Ganda Langu in Tengkulak Kaja Kauh.

Kaja is richting Gunung Agung. Van hieruit het noorden dus. En Kauh is de richting waar de zon ondergaat, het westen dus. Noord/west Tengkulak dus.

Mister Muning vertelt dat de hulppriester hem vertelt dat men met een boek bezig is specifiek aangaande de relatie met Goa Gajah en de legendarische koning van Bedulu Udayana.

Het woordje “patih” valt een paar keer.

Het boek zou in april moeten gaan uitkomen. Uiteraard in het Indonesisch.

Een werkje van een professor. De ‘mangku’ heeft hem mogen assisteren.


Geheimzinnig opent hij de gouden deurtjes van de meruschrijn in het midden. We hebben dan even zicht op enkele Ganeshabeelden van witte steen.

Zijn dit de “dingen” waar Cerick zojuist op doelde? Alleen wat hebben olifanten met Nederland te maken, als het nou nog leeuwen waren.

Of is het de naam Chrisman? Muning vertelt dat Chrisman, een onderzoeker, ‘tall man’ ook hier was. Muning heeft hem gekend.

Chrisman is degene die bij Goa Gajah de badplaatsen heeft ontdekt en opgegraven.


‘Chrisman,’ zegt Muning, ‘stayed in Pejeng.

Ik herinner me dat we enkele jaren geleden op de brommer naar Goa Gajah zijn gegaan en op de terugweg ook even in Tengkulak zijn geweest, vandaar ook dat ik de naam nog wist. Alleen we waren toen in een ander tempeltje, vlakbij het mooiste Saraswati-beeld dat ik ooit op Bali tot nog toe ben tegengekomen. Alsof ze zo kan wegvliegen op de rug van de zwaan met de vleugels wijd uitgespreid.

Maar kennelijk hadden we toen al gevoel voor de relatie tussen Goa Gajah en Tengkulak. Dat hangt gewoon in de lucht.

Ik ga rond met mijn pakje kretekjes. Die worden dankbaar in ontvangst genomen en aangestoken. Ook de ”mangku” wil er wel één.

Ja dat is eigenlijk wel normaal. Ik moet de “mangku” nog tegenkomen die niet rookt. In tegenstelling tot de pedanda’s, de priesters, die roken niet.


Fifi vraagt aan de jongemannen hoe ze heten. De ene stelt zich voor als Wayan, met de correctie: ‘Mister Wayan Stress,’ wat voor Fifi aanleiding is de andere te betitelen met : ‘Oh then you are Mister Tattoo.’


Ja we zitten er gezellig en kennelijk is dat voor Mister Ardana, de hulppriester aanleiding dat voort te zetten te zijnent huize voor een kopje Balische koffie.

In optocht schrijden we even later achter hem aan door de smalle straatjes van het dorpje.

We worden door iedereen goed en vriendelijk bekeken. Wij doen idem terug.

Veel te converseren valt er niet met Mister Ardana, want hij spreekt nauwelijks Engels. Maar het is wel net of we oude vrienden zijn, want echt op z’n Balisch en veel gezien bij mannen onder elkaar, houdt hij een arm om mijn middel en ik vice versa bij hem.

Ondertussen tegen mij opscheppend over de kwaliteit van de Balische koffie.

‘Bali kopi,’ hij herhaalt het diverse malen.

Ik reageer met (één van de weinige frasen in het Indonesisch die ik dankzij Mister Muning goed beheers): ‘Bagus bagus.’

Achterom kijkend zie ik dat Henk en Mister Muning heel schattig hand in hand lopen. Daarachter Fifi met haar rode pluutje in gezelschap van Catharina.

Onderweg passeren we werkplaatsen waar als we om het hoekje kijken, vrouwen zien die in het halfdonker druk doende zijn schilderijlijstjes te maken. Foto’s daarvan maken is zoals altijd geen probleem. Het geeft zelfs aanleiding tot veel hilariteit.


Ergens daar woont ook de jongeman in het zwarte t-shirt. Ook hij nodigt ons uit.

Ik zeg: ‘Maybe later,’ en wijs daar waar de “mangku” naar binnen is gegaan.

De jongeman wijst op het verkiezingsbord naast zijn huis met zijn portret en dan weet ik ook gelijk hoe hij heet: I Dewa Putu Wardana.


Na de poort doorgelopen te zijn naar het huis van de “mangku”, passeren we weer de gebruikelijke erfjes van andere families. Oude mensjes voor de huizen kijken èn nieuwsgierig èn knikken heel vriendelijk.

Iedereen komt kijken. Zo ook de kippen.

Het huis van Mister Ardana is helemaal aan het eind. Het laatste huis rechts.

We worden verzocht te gaan zitten in de ruimte, die naar één kant open is. Binnen de kortste keren ben ik weer kretekjes aan het uitdelen, met als gevolg dat het spoedig op een rookhol lijkt, waar Catharina als niet roker middenin zit.


Fifi zit gelukkig voor haar het dichtst bij de “lucht”. Maar heeft wel haar steentje bijgedragen aan de rook door een vuurtje aan te bieden aan een heel oud en verschrompeld uitziend mannetje, met een super vriendelijk gezichtje, waarvoor Fifi natuurlijk is gevallen, die zich nieuwsgierig erbij heeft gezet.

De “mangku” laat een proefdruk zien van het boek van de professor. Ik lees zijn naam: Prof. I Gde Semadi Astra. Ik blader het wat door en film enige bladzijden. Aan de wanden diverse ingelijste foto’s van de “mangku”.

Hij heeft een opvallend plukje haar rechtsonder op zijn kin. Een asymmetrisch sikje. Ook op de foto’s is dat te zien. Fifi vraagt waarom dat is, maar daar geeft hij geen antwoord op.

Bij nadere bestudering denk dat het is om een nare pukkel te verbergen.

Op sommige foto’s staat hij afgebeeld in een officieel tenue.

De koffie word voorafgegaan door een drankje uit een flesje. Even denk ik: is dat de koffie? Maar die volgt al gauw.


Na een minuut of twintig kijken Mister Muning elkaar aan: tijd om te vertrekken, ja dus.


Alvorens we gaan komt zijn vrouw nog even kennis maken en ook zijn kindjes. Begeleid door die hele familie, lopen we richting straat, weer langs al die erfjes.


De “mangku” gebaart naar Cerick die op een honderd meter afstand op de hoek met zijn auto staat geparkeerd. Hij kan best tot hier rijden.


Weer in de auto zeg ik tegen Cerick dat de “mangku” zo aardig was.

‘That’s normal,’ is zijn droge reactie,’that’s why he is a “mangku” ... otherwise he is a monkey!!!”


vrijdag 13 november 2009

TAMPAKSIRING







Vandaag is het de dag dat ik samen met Henk een bezoekje ga brengen aan de "Gunung Kawi" (betekenis: de dichtersberg),
de zogenaamde koningsgraven,
gelegen diep beneden (!)
in een dal vlakbij het dorpje Tampaksiring. Ik was er enige jaren geleden al met Fifi, die nu niet meegaat. Die ene keer was haar eigenlijk toen al te zwaar. Maar ik wil wel graag een keer terug. Het maakte toen diepe indruk. En: ik wil een poging wagen de zogenaamde "tenth tomb" te vinden (tekening Nieuwenkamp).


We rijden middels smalle weggetjes via Petulu (bekend van de reigers), Kenderan en Kapitu (voor mij bekend van

de bruiloft onlangs), landschappelijk: “the real Bali”. Dan de lange weg door Tampaksiring. We passeren dan ook het p

aleis van Soekarno.

Cerick vertelt dat het nu nog wordt gebruikt voor belangrijke personen (VIP’s) uit Jakarta als ze op Bali zijn.

Cerick rijdt een parkeerterrein op en dan blijken we er al te zijn. Sneller dan ik had verwacht.

Maar het is dan ook al weer zes jaar geleden dat ik hier met Fifi was.

Fifi die toen halverwege de lange trap naar beneden eigenlijk niet meer verder kon, maar dat toch deed

‘omdat ik zoveel van je hou,’ zoals ze dat toen uitdrukte.

De dames die ons toen continu overvielen met de opmerking “wandolla” zijn vervangen door stalletjes aan

weerskanten, bemand door mensen die ons uiteraard wel aanspreken, maar op een veel rustiger manier.

Bij de ingang doe ik mijn standaardgrapje, ik kan het nie

t laten: ‘Two children.’ Als dat uiteraard niet lukt, gooit Henk het over een andere boeg en vraagt hij om bejaardenkorting. Maar ook daar trappen ze niet in.

We hebben geen sarongs bij ons, er vanuit gaande dat het hier niet om tempelbezoek gaat.

Maar toch ... Henk moet een sarong om, omdat hij in zijn korte broek is. Dat is niet zedig genoeg. Mijn lange broek is oké, maar er moet wel een sjerp

om. We krijgen die overhandigd als we de verplichte donatie hebben gedaan.

De trappen zijn weer steil. Heel erg, ik was het bijna vergeten. En begrijp Fifi’s probleem ermee. Nee, nu zou ze het zeker niet kunnen doen.

Het landschap is weer adembenemend mooi. Henk is dan ook gelijk op drift geraakt met zijn apparaatje. Hij ontdekt heel ver in de rivier een zich badende blote dame. Net als hij zijn zoom goed heeftingesteld, is ze verdwenen.

De uitgehouwen “candi’s” in de grotten zijn veel imposanter dan ik in mijn herinnering had.

Dat ervaar ik vooral als ik voor de rij gelijk aan de linkerkant sta als je het complex binnenkomt.

De zogenaamde “Queens Tombs”. Tussen de tweede en de derde candi loopt een stenen trap omhoog, die je volgens het bordje ernaast niet mag betreden. Daarvoor een groot terrein, waarschijnlijk voor de rituelen. In feite bestaat het complex uit twee rijen candi’s (aan elke kant van de rivier één) en een zogenaamd kloostergedeelte.

Plus nog complexen in de jungle, maar die zijn moeilijk bereikbaar, al ga ik vandaag wel proberen er iets van te ontdekken.

De rij, aan de noordelijke zijde van de rivier, die diep beneden ons stroomt, schijnt de belangrijkste te zijn.

Bij het oversteken kijk ik nog eens achterom, Daar ergens in het midden kwamen we van de nauwe steile trap af. Met rechts de koninginne-graven. En links mogelijk de “weg” naar de z.g. “tenth tombs” en de mini-warung.


We bereiken de vijf uitgehouwen konings-candi’s. Nissen van negen meter hoog. Soortgelijke zijn op Jawa te vinden maar dan driedimensionaal, maar vaak niet meer in zo goed staat als deze tweedimensionale staat. Ze hebben ook wel iets van Tibetaanse stupa’s. Of pagode’s zoals je die wel in andere boeddhistische Aziatische landen ziet. En dat is wat ze voor mij ook hebben, ook al is het misschien totaal niet waar. Voor mijn gevoel hebben ze een relatie met het boeddhisme. Tenslotte is ook de Goa Gajah niet ver hier vandaan. Van welke plek het zeker is, dat men er boeddhistische elementen kan aantreffen.

De rij van vijf wordt “the Royal Tombs” genoemd. Elk van de reliëfs vertegenwoordigt een candi of prasada van voor gezien. De trapsgewijze spits toelopende bovenste gedeeltes hebben torentjes in de vorm van een “lingga” op een “yoni”basis (symbool voor vruchtbaarheid).

De naam candi komt van de verblijfplaats van Candika, godin van de dood, partner van Shiwa.

In de candi zijn deuren uitgehakt die uiteraard niet echt zijn.

Maar niet alles is suggestie. Voor die zogenaamde deur schijnt een klein opengelaten platformpje te zijn, vanwaar er een ingang is in de candi. Elk van die ingangen bevatte ooit een vierkanten platte steen (een “peripih”), met negen gaten, die oorspronkelijk diverse mineralen en metalen objecten bevatte. Symbool voor de spirituele aanwezigheid van de overledene, als voor de verschillende aspecten van het universum.

De stenen zijn daar nu niet meer. Toen ze in 1920 werden ontdekt, zijn ze overgeplaatst naar één van de nissen in het kloostergedeelte.

De steen kan moeilijk urn genoemd worden, omdat er geen as in is ontdekt, noch de beenderen van de overledene, bovendien is het het meest waarschijnlijk dat conform de gewoonte de as in de zee is terechtgekomen.

Dus de betiteling “tombe” is misleidend. Edoch er is wel een verwijzing naar de dood, in casu de bevrijding en verlichting van de overledene, waarschijnlijk een hoogstaand persoon, zoiets als een koning dus.

Ze zijn dus waarschijnlijk opgericht voor diens of haar spirituele aspecten. Als een soort nieuw lichaam en tijdelijke uitwijkplaats voor de overledene.

De Gunung Kawi candi dragen geen afbeeldingen van de overledenen in zijn goddelijke staat, zoals wel elders schijnt aangetroffen te worden, maar wel inscripties die aangeven voor wie de candi’s zijn gemaakt.

Die incripties zijn heel decoratief in wat men noemt figuratief of “square” of “Kadiri Kwadraat”, vanwege de Oost Jawaanse periode gedurende een eeuw vanaf het jaar 977 na Christus. Dat schrift werd speciaal gebruikt voor dergelijke monumenten. Alleen erg goed is het hier niet meer leesbaar.



Je moet het weten. En het script kennen natuurlijk. Volgens de experts kun je op vier van de vijf candi op het noordelijke stuk lezen: “rwa - - (da) kira”, wat nergens op schijnt te slaan. De inscriptie op de belangrijkste geeft geen problemen. Er staat: “haji lumah ing Jalu”, wat betekent: de koning die werd gemonumentaliseerd in Jalu.

Jalu zou de naam kunnen zijn van deze plek. Jalu betekent “het spoor van de haan”, wat synoniem zou

zijn aan de “kris”. De Pakerisan, de krisrivier dus, zou dus de andere naam zijn voor Jalu. Het woordje Jalu geeft ook aan dat iemand mannelijk is bij titels. En namen met het woordje “lumah” is een naam die gegeven wordt na iemands (met name koninklijke personnages) overlijden. En de naam geeft vaak de plaats a

an waar de candi voor hem is opgericht.

Hier wordt door sommigen aangenomen dat het gaat om koning Anak Wungsu.


Andere experts zeggen dat het meer waarschijnlijk is dat Anak Wungsu degene is die dit voor zijn vader liet bouwen.

Met de vier andere candi als monumenten voor zijn vier belangrijkste vrouwen. Die hem in de dood zijn gevolgd bij zijn overlijden,

wat toen de gewoonte was. En de vier aan de overkant (de zogenaamde “Queens tomb”) bestemd voor vier vrouwen die ietsje lager in rang waren.

Je kunt je afvragen wat de zin van zo’n plek is. Maar zoals overal is het bezoeken van een heilige gewijde pl

ek nuttig voor je spirituele welzijn. Je doet er kracht op. En met name hier: via stromend water.

Stromend water is levend water. Daarom zijn de candi waarschijnlijk hier ook gemaakt. Het water geeft magische kracht aan de candi en omgekeerd geven de candi weer

kracht aan het langslopende water, die vervolgens de velden ermee besproeid en vruchtbaar maakt.

Gunung Kawi betekent “de dichtersberg”. Opmerkelijk dat men ook hier een heel diepe inkerving in het landschap met het woordje berg betitelt. Een omgekeerde berg dus eigenlijk. In Campuan ook zo’n woordjesfenomeen: daar heet de tempel beneden de brug de Pura Gunung Lebah. Dat de lage berg betekent.

Ik vraag me af of ik hier niet al eerder heb rondgelopen. En daarmee bedoel ik niet de keer een paar geleden met Fifi. Nee, heel lang geleden, toen hier inderdaad monniken vertoefden.
Misschien was ik wel één van hen. En misschien was de grote boeddhistische leraar Atisha hier ook wel ooit. Atisha van wie het zeker is dat hij op wat toen het "gouden eiland" werd genoemd heeft verbleven (in de grootste boeddhistische universiteit van dat moment!), alvorens hij naar Tibet vertrok om daar definitief het boeddhisme te "settelen". Dit alles omstreeks de elfde eeuw, als ik me goed herinner. Ik heb "iets" met Atisha. Hij is voor mij de "link" tussen Indonesië en Tibet. Ik heb zijn levensverhaal al eens helemaal uitgezocht en weergegeven in een artikel.

In het kloostergedeelte (de “papatan”) met de nissen voor de monniken, hier zouden de mensen gewoond hebben die voor de

candi’s zorgden, dienen we ons schoeisel uit te doen. Wat voor mij niet echt prettig is. Maar allez het moet maar.

Voorzichtig glijdend over de bemoste ondergrond, me met één hand vasthoudend aan de zijkant

van de rotsen, zie ik Henk, die sneller dan ik door een poortje voorbij schuiven in zijn hemelsblauwe sarong. Zijn witte beentjes steken er mooi bij af.

Het kloostercomplex weer uitlopend in een gedeelte dat toch wel op een tempel lijkt, komen we allebei tot de constatering dat we heel nodig moeten plassen.

‘Mijn metertje staat al op rood,’ zegt Henk.

Gelukkig ontdekken we een bordje met het opschrift “TOILETS” bij de achteruitgang van de tempel.

Daar vlakbij diep beneden de Pakerisan rivier (de krisrivier). Ik loop een stuk het paadje af naar beneden om te zien of ik vandaar naar het zogenaamde “second cloister” kan komen. Want ik wil wel gaan exploreren dat wat ik een paar jaar geleden heb laten liggen. Voor dat doel heb ik ook printje bij me met een vereenvoudigde plattegrond van het hele complex erop. Want buiten het voor de meeste toeristen gekende deel, zouden er vlakbij nog meer “tombs” (de zogenaamde “tenth tomb”) zijn en een “second and third cloister”.

En volgens het kaartje is het “second” aan deze zijde van de rivier.

Vrijwel beneden aangekomen, moet ik concluderen dat er vandaar geen weg hoe klein ook verder gaat. Met veel fantasie zou je er een dichtgegroeid paadje kunnen ontdekken, maar dat durf ik toch niet aan. Ik stuit op de rivier en de jungle. Wel veel fraais aan bloemen (vooral veel rode) en vlinders.

Om in de richting van de “tenth tomb” en de “third cloister” te komen, concludeer ik dat we daarvoor het bruggetje over moeten, want als de “second cloister” niet kan, dan wil ik nog wel een poging wagen de andere te vinden, want zo gauw wil ik de moed niet opgeven.

Net over de brug ga ik nu linksaf bij een kleine “warung”. Zou ik rechtdoor gegaan zijn, zou ik via de uitgehouwen poort de trappen op richting uitgang gaan. Maar dat doe ik dus niet.

De mevrouw van de “warung” die mij en Henk uiteraard graag als klanten wil hebben, spreekt ons aan: ‘Drinking?’

Ik zeg: ‘No, not now. Later when we come back.’ Ervan uitgaande op de weg terug hier weer langs te komen.

Ik vraag voor de zekerheid aan de mevrouw: ‘Tomb?’ En wijs naar het pad met de ronde stenen.

‘Yes yes,’ en ze wijst naar het paadje schuin naar links naar boven. Henk is die kant al opgestegen.

De rijstvelden zie ik daarboven al gloren.

De treden zijn ook hier niet gemakkelijk. We komen uit op een paadje dat precies parallel loopt aan het pad dat we op weg hier naartoe naar beneden hebben gedaan. Alleen wel een paar meter hoger.

Steil beneden mij zicht op de grote treden, waar al meer toeristen beginnen te geraken.Het uitzicht over het rijstveldenlandschap is geweldig.En Henk maakt nog een laatste fotootje richting kloostercomplex waar we zojuist waren.Het paadje is inmiddels afgezwenkt en is een smal randje geworden langs een rijstveld.

Ik balanceer op een breedte van twintig centimeter gras. En hier en daar is het ook klauteren.

Henk is het al gauw te veel, maar ik ben vastberaden om door te gaan. Want daarvoor ben ik nu hier:

om iets meer te zien dan vorige keer.

Schuivend op mijn achterwerk ga ik een steil stukje naar beneden. Achter mij zie ik enkele toeristen naderen, net op het moment dat ik voor mij uit een uitgehouwen grot ontdek. Ik heb het gevoel dat ik mijn doel heb bereikt. En krijg ge

ijk al een gelukzalig gevoel. Goed, dat ik heb doorgezet. Maar tevens bekruipt me het gevoel dat de aanstormende toeristen mijn geluk gaan verstoren. Omdat ik verwacht dan er

niet even rustig mijn dingetjes te kunnen doen.

Ze zijn duidelijk veel jonger dan ik, dus zij gaan veel sneller. In een uiterste poging ze voor te zijn klauter ik op handen en voeten nog een snel een stukje naar boven.

Net op dat moment hoor ik een helder vrouwenstemetje achter mij zeggen: ‘Oh what small,’ en hup zijn ze weer vertrokken.

Als ik de grot heb bereikt blijkt dat het in feite een soort poort is, want je kunt er doorheen lopen. Metershoog wel. Imposant. Vreemd licht van boven.

En het pad vervolgt zijn weg en ik ga dus maar een stukje verder, want kennelijk is dit dus niet alles. Ondertussen blij zijnd met de verkeerde inschatting van de medetoeristen zojuist, wat voor hen aanleiding was om maar gelijk om te draaien. Even kijk ik nog ongerust achter mij: yes, ze zijn echt weg!

Maar gemakkelijk is het niet om door te gaan. Het is er nu heel glibberig en het gaat weer naar beneden. En ik vervolg mijn weg, er nu zeker van zijnd dat er meer is. Een muurtje rechts van mij duidt daar ook op. De jungle is er toverachtig. Gekke lichtval, klaterende watervalletjes schuin boven mij, uitkomend in kabbelende beek

jes onder mij. Ik bevind mij hier in het paradijs, ondanks dat er hier geen rijstveld te bekennen is. Onbedorven natuur.

Verderop gaan stenen trappen omhoog en al gauw bereik ik aan mijn rechterhand een wand met nissen.

Ja dit is absoluut zeker wat ze de “tenth tomb” noemen.

Ik sta hier in de voetsporen van Nieuwenkamp (wat op zich al een mooi gevoel is), die deze “tenth tomb” heeft ontdekt en een fraaie tekening ervan heeft nagelaten.

Ik passeer de eerste nis, bijna geheel verscholen achter het mysterieuze junglegroen.

Ik zie ook enkele meruschrijnen. Dus vinden hier ook tempel rituelen plaats. En een heuse tempel-balé. Aan mijn rechterhand de ene nis na de andere. Met ergens in het midden de tiende tombe. Een uitgehouwen candi zoals bij de “royal tombs” en de “queens tombs”. Ik haal de tekening van Nieuwenkamp te voorschijn. Wauw, dat heeft hij toch destijds, zo’n honderd jaar geleden maar mooi vastgelegd. En ontdekt. Ik voel me een beetje in zijn voetsporen, zoals ik wel vaker op Bali naar zijn “plekken” heb gezocht en gevonden. Alleen ik leg, wat ik zie, niet zoals hij vast door middel van tekeningen, maar daar waar ik lyrisch van word, vast middels een knopje op mijn digitale apparaatje. Ik vraag me af wat hij gedaan zou hebben, als hij de keuze had gehad.

Misschien ben ik wel zijn incarnatie. ik voelde me altijd toch al zo aangetrokken door dit magische eilandje. En sommige dingen zijn ook zo herkenbaar. Afijn ...

Het hele complex is veel groter dan ik had verwacht en vooral heel fraai vanwege de “setting”: een omgeving van ongestoorde natuur van fraaie bloemetjes en vlinders die om me heen dwarrelen.

Boven de candi zou in “oude letters” boven de nepdeur staan “rakryan”.

De lokale mensen noemen het hier de “gria pedanda”, het huis van de priester. Maar dat is niet de echte betekenis. Die is volgens de experts: “een eerste minister die

is overleden vlak na zijn meesters dood”.

In navolging van de andere versie of het nu Anak Wungsu is of niet voor wie de candi in het andere complex is opgericht: als die daar voor zijn vader is, dan is in die versie

deze tombe voor hem. Even meen ik te horen dat Henk mijn naam aan het roepen is.

Maar ik ben niet zeker. Dat ben ik wel als ik het enkele tellen later nog eens hoor.

Ik roep terug: ‘Ik kom.’

Want dat ben ik toch al van plan.

Ik loop nog even een klein stukje door achter de laatste nis om en zie een supersmal paadje omhoog de jungle in leiden.

Waarschijnlijk naar de “third cloister”, maar die doe ik dan maar niet. Ben al heel tevreden hiermee.

Toen ik Henk achterliet deed ik dat met de woorden: ‘Ik kom je straks wel vertellen hoe geweldig het daarachter was.’

Met die gedachte neem ik de weg terug, want ik ben zeker van plan het hem in te wrijven. Henk ziet me al van ver aankomen. En ik herken hem aan zijn blauwe silhouet.

Ondanks dat ik de mevrouw van de “warung” heb beloofd op de terugweg een drankje bij haar te kopen, komt het daar niet van, omdat we een kortere weg terug vinden. Ik denk, dat zij reeds zo’n vermoeden had, wel wetend hoe hier de paadjes lopen.

De weg terug naar boven de steile trappen op, dat valt goed tegen. Vooral omdat ik dus al een aardig klim- en klauterpartij achter de rug heb in die warmte.

Water en banaantjes, die we onderweg kopen, zorgen dat ik niet omval, maar ik dring wel aan om enige keren even een pauze te nemen.

Alvorens we vertrekken wil Henk in één van de kleine winkeltjes op het parkeerterrein nog wat sigaretjes inslaan. Ik moet dat wel voorschieten en loop om die reden met hem mee. Het meisje vraagt 15.000 voor een pakje dat normaliter 9.000 kost.

Henk’s eerste reactie is: ‘Dan doen we het niet,’ maar het is een aardig meisje en we doen het voor 12.000. ‘And two kisses,‘ voeg ik eraan toe en loop lachend weg.

Terugkomend van mijn tochtje naar de “tenth tomb” meen ik een slangenhuid in stukjes gevonden te hebben. Ik neem het mee als ware het een relikwie. En met de bedoeling het aan Fifi te geven, die zal daar wel blij mee zijn.

Vol trots laat ik het in de auto aan Cerick zien. Die onmiddellijk begint te lachen: ‘That’s no snake skin, that’s snake fruit: “salak”.’

Ja, dat heb ik toen ik de stukjes oppakte ook onderkend, want ik heb de gedachte daarbij gehad van: goh nou weet ik waarom ze de “snake fruit” zo noemen.

Henk vindt mijn vergissing geweldig en knijpt me in de nek.